De jongens van Esteban

Op de ochtend dat ze hem kwamen halen, meldde Esteban Balbuena zich ziek bij zijn werk, gaf hij zijn moeder een afscheidskus zonder haar te wekken en nam hij kalm plaats op het houten krukje voor zijn huis, terwijl hij in de opkomende augustuszon staarde.

Hij hief zijn hoofd omhoog, sloot zijn ogen. De warmte van de stralen vonden hun weg via zijn gezicht naar zijn borst. Zijn schuldgevoel nam met gelijke tred af en werd vervangen door blijdschap over de dag die voor hem lag.  Zijn moeder, zijn werk, altijd konden ze voor meer dan honderd procent op hem rekenen. Gek genoeg had zijn werkgever dit keer hardnekkig geweigerd hem vrij te geven. Van de zorg voor zijn moeder hadden zijn gedachten nooit vrij, ook al wist hij haar vandaag in goede handen.

Voor hem stopte de auto. Bang dat Esteban deze over het hoofd zou zien, werd er druk geclaxonneerd, de raampjes draaiden open en puberende jongens schreeuwden hem tegemoet:
‘Hé Es, kom op man, straks zijn we te laat!’
Esteban lachte ze vriendelijk toe. Ze hadden genoeg tijd. Uit hun gedrag sprak meer de opwinding over wat komen ging, hun ongeduld over de minuten die te langzaam verstreken.
Voorin de auto luisterde hij naar hun pochende verhalen, rook hij de adrenaline die bij hun leeftijd hoorde en genoot van de weg die voor hen lag. Aan hem zou het niet liggen. Gelukkig hadden steeds meer ouders door hoe belangrijk het voor hun kinderen was, dat ook zij erbij waren. Meer niet, dat was al voldoende.
Precies om die reden zorgden ze eerst voor een lekker ontbijt in de kantine. Met muntthee, platbrood met zout en olijfolie, tomaten, kaas. Meegenomen door ouders van de spelers. Naderhand ruimden de moeders op, de meeste vaders gingen mee naar de sportzaal. Vroeger om aan te moedigen, maar tegenwoordig tot Esteban’s vreugde steeds vaker om te helpen. Bij het vervoer, als scheidsrechters, of om de scores bij te houden. Hij had er allemaal geen omkijken meer naar. Ooit was hij begonnen met het organiseren van deze toernooitjes voor de jongens uit zijn buurt. Juist in de vakanties, zodat ze geen rottigheid uit zouden halen. Steeds vaker deden allerlei jongeren vanuit de hele stad mee. Daar was hij stiekem best trots op.

‘Zijn jullie er klaar voor?’ vroeg Esteban iets later in de kleedkamer. ‘Hou het hier én in de zaal netjes. Zorg dat jullie vaders trots kunnen zijn na afloop.’

In de zaal ging Esteban op een van de bankjes zitten. Zijn moeder zou nu wakker zijn en niet begrijpen waar hij was. Vanavond was hij er weer, suste hij zichzelf. Als het nodig was, konden ze hem bereiken. Sinds zijn vader acht jaar geleden was overleden, was ze steeds ietsjes meer verschrompeld. De trotse moeder werd een stille muis en uiteindelijk deed zelfs haar geheugen niet meer mee. Ze had altijd al veel thuis gezeten en was volledig afhankelijk van haar man en kinderen geweest. Niet alleen was ze de Nederlandse taal niet machtig, ze begreep er gewoon niets van hoe vrij het er hier allemaal aan toe ging. Als haar kinderen iets deden wat in haar ogen het daglicht niet kon verdragen dan deed ze wat nodig was, zonder pardon. Helaas speelde veel zich buiten haar gezichtsveld af, op straat. De ervaringen die Esteban daar had opgedaan, waren exact de reden waarom hij zich zo inzette voor zijn mannen. Als geen ander wist hij hoe moeilijk het kon zijn om je in die verschillende werelden staande te houden. Zijn ouders waren, toen hij nog een jochie was, vanuit het zuiden van Spanje naar Nederland gekomen. Zelf had hij uiteindelijk gekozen voor een goed beroep. Was een kei in zijn vak. Het was niet voor niets dat ze hem vandaag niet konden missen. Goede lassers waren er niet veel meer. Iedereen wilde manager worden. En vooral veel praten over hoe anderen de dingen moesten doen. Maar van die anderen waren er steeds minder. Je handen het werk laten doen? Het leek wel een uitgestorven bezigheid. Telkens weer hield hij de jongens voor dat dát juist de toekomst was: ‘Let op mijn woorden!’

‘Hé Es, zag je dat?’
Mounaim kwam met een brede lach op hem afgestevend.
‘Goed schot hè?’
Esteban had nog net voldoende tijd om zijn duim omhoog te steken, voordat Mounaim zich weer omdraaide. Die kwam er wel. Ach, eigenlijk kwamen ze er allemaal wel.
‘Ja,’ zei hij per ongeluk hardop. ‘jullie komen er wel. De tijden zijn aan het veranderen, kijk maar om je heen.’
De reservespelers op de bank keken hem verbaasd aan.
‘Ja hoor, Es, doen we.’
Ze gaven elkaar een boks en begonnen te lachen.
‘We worden minstens kampioen vandaag!’

Na het laatste fluitsignaal was het tijd voor de prijsuitreiking. Esteban stond op. Hij kneep z’n ogen half dicht en liet zijn blik over de tribune glijden. Halverwege stokte hij. Daar zat zijn baas, met daarnaast de burgemeester. Beiden keken hem streng aan. Hij kreeg het benauwd. Wat deden die hier, wat zou dit betekenen. Ontslag? Het eind van deze toernooitjes? Dat konden ze de jongens niet aandoen! Het was zijn schuld, niet die van hun. Zijn maag kromp ineen maar toch toverde hij een lach op zijn gezicht terwijl hij ze toeknikte. Waarom kwamen ze niet gewoon naar beneden?

Alsof ze hem gehoord hadden, stonden beide mannen tegelijkertijd op en liepen van de tribune af. Ze kwamen de zaal in. Esteban haastte zich om ze een hand te geven. ‘Sorry!’ zei hij meteen tegen zijn baas.
‘Ik kon mijn jongens niet in de steek laten…’ 
‘Ga maar doen wat je doen moet,’ zei zijn leidinggevende niet onaardig.
‘Wat een eer dat u hier bent mijnheer de burgemeester.’
Misschien viel het allemaal wel mee.
Het leek tijdens de prijsuitreiking wel of iedereen net wat balloriger was dan anders. Esteban had de grootste moeite om de boel in toom te houden. Ook werden er veel meer foto’s gemaakt dan anders, door mensen die hij nog nooit eerder had gezien.

Toen hij klaar was kwam zijn baas op hem af. Esteban keek hem vragend aan.
‘Ik wilde gewoon even weten hoeveel je voor deze jongelui over hebt. Als je vandaag op het werk was verschenen hadden we je alsnog hierheen laten gaan.’
Hij kreeg een ferme schouderklop, waarna de man zijn microfoon overnam:
‘Voor het eerst in zijn hele werkzame leven heeft Esteban zich vandaag ongeoorloofd ziek gemeld. Waarom?’
Het werd doodstil. Angstig keek iedereen van de spreker naar Esteban.
‘Omdat hij jullie anders niet kon begeleiden. Daarmee heeft Es, zoals hij hier genoemd wordt, het belang dat hij hecht aan dit toernooi, maar meer nog aan jullie opnieuw bewezen. Ons bedrijf heeft besloten vaste sponsor te worden van de Balbuena-toernooien. Gefeliciteerd Esteban. Gefeliciteerd jullie allemaal. Maar eigenlijk moet ik mezelf feliciteren met zo’n werknemer!’

Tot ieders verbazing stak vervolgens de burgemeester zijn hand uit naar de microfoon.
‘Als je wilt, kun je meedoen,’ sprak deze.
Hij keek Esteban serieus aan. ‘Dat is wat u altijd zegt, nietwaar mijnheer Balbuena?’
Esteban knikte afwachtend.
‘Daarmee heeft u meer gedaan dan u kon vermoeden, meer gezegd dan wij konden vertellen. Als je wilt kun je meedoen. Aan sport, aan deze door u georganiseerde voetbaltoernooitjes, die inmiddels ook ver buiten onze stad een bekend fenomeen zijn. Door sport krijgen jongeren een kick, meer zelfvertrouwen. Ze voelen dat ze meetellen en meer kunnen dan ze zelf hadden gedacht. Daarmee spoort u uw jongens weer aan om hun studie serieus te nemen, een goede baan te willen.
Wat heeft u gelijk, beste heer Balbuena. Als je wilt kun je meedoen! Wij vinden deze  uitdrukking zo mooi dat wij hem graag willen gebruiken als slogan voor alle  jongeren in onze stad. Krachtig herhaalde de burgemeester nog een keer:
‘Als je wilt, kun je meedoen!’
Alle jongens begonnen te juichen, hun ouders en zijn werkgever begonnen te klappen.
‘Ik benoem u hierbij tot ereburger van onze stad.’
De burgemeester overhandigde Esteban een prachtige zilveren penning en schudde hem nogmaals stevig de hand. Bij Esteban liepen tegen wil en dank de tranen over zijn wangen.

Zijn keel voelde, door alle emoties droog aan.
‘Dorst!’
Ondanks alles bemerkte hij opeens ook kou. Langzaam vanuit zijn benen naar zijn rug, zijn hoofd.
Hij zuchtte eens diep.

***

De zon was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een paar forse wolken. Spijtig opende Esteban zijn ogen.
‘Dorst!’ herhaalde zijn moeder.
Moeizaam kwam hij overeind van zijn kruk.
‘Ik kom eraan madre.’
Hij knikte instemmend: ‘Het komt wel goed met ons!’

december 2013
Beginregel van Murat Isik

Deel deze pagina